Nauwe persoonlijke betrekking?
Een onderzoek naar de nauwe persoonlijke betrekking van niet-ouders in omgangszakenNauwe persoonlijke betrekking?
Een onderzoek naar de nauwe persoonlijke betrekking van niet-ouders in omgangszakenSamenvatting
Dit onderzoek strekt zich tot omgangszaken zoals genoemd in artikel 1:377a BW juncto 8 EVRM. Dit artikel geeft het kind recht op omgang met ouders en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan. Middels deze artikelen kunnen deze partijen een omgangsregeling verzoeken bij de rechter. Ouders zijn juridische ouders volgens de wet. Met “degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat” bedoelt de “niet-ouders”.
Voor de opdrachtgever was het onduidelijk wanneer er sprake is van “een nauwe persoonlijke betrekking”. Om een mogelijk onvolledig advies in de toekomst te voorkomen, was het van groot belang om een onderzoek te verrichten. Het doel van het onderzoek is om de kwaliteit van de hulpverlening aan de doelgroep, die betrokken is bij rechtszaken betreffende de “nauwe persoonlijke betrekking” zoals genoemd in artikel 1:377a BW, te verbeteren, door de wet te analyseren en in kaart te brengen wat de gronden zijn voor rechters om vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Zo is de centrale vraag geformuleerd: “Welk advies kan er aan de KJRW gegeven worden ten aanzien van de criteria voor de rechtbank om een nauwe persoonlijke betrekking vast te stellen ex artikel 1:377a BW jo 8 EVRM blijkens wet & regelgeving, literatuur en jurisprudentieonderzoek?”.
Ter beantwoording van de centrale vraag heeft er een analyse plaatsgevonden van wet- en regelgeving, ondersteund door literatuuronderzoek om de theorie in kaart te brengen. Voorts was jurisprudentieonderzoek van belang om te bepalen welke criteria rechters hanteren, om verzoekers betreffende omgangszaken ontvankelijk of niet-ontvankelijk te verklaren. Ontvankelijkheid is van belang, omdat op dit punt de rechter bepaald of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en kind.
Om aan te tonen dat de verzoeker in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, dient de verzoeker aan te tonen dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waaruit blijkt dat op grond van artikel 8 EVRM het recht op family life is ontstaan tussen verzoeker en het kind. De bijkomende omstandigheden verschillen per groep verzoekers. De verzoekers zijn ingedeeld in de categorie “biologische vader”, “grootouders” en “derden.
De rechter kijkt bij de biologische vader of er een duurzame affectieve relatie heeft bestaan met de moeder voor de geboorte van het kind. Dit kan een liefdesrelatie zijn geweest, maar ook een vriendschappelijke relatie, indien de verzoeker een bekende spermadonor is. In het jurisprudentieonderzoek is gebleken dat korte affaires en knipperlichtrelaties niet aangemerkt worden als bijkomende omstandigheden. Indien het doel om het kind te verwekken aanwezig was, maar omgang uitbleef, dan dient de verzoeker aantoonbaar inzet getoond te hebben om contact te zoeken met het kind. De bewijsvoering gebeurt meestal schriftelijk. Op grond hiervan kan de biologische vader ontvankelijk verklaard worden op grond van private life ex. artikel 8 EVRM.
Grootouders dienen aan te tonen dat er bijkomende omstandigheden zijn waaruit blijkt dat zij meer in het voor het kind betekenen dan grootouders “normaal gesproken” doen. Meestal hebben grootouders een zorg- en opvoedtaak gehad waaruit dit blijkt. Aan de andere kant hebben rechters weer bepaald dat normaal contact al voldoende is om aan te tonen dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en daarnaast heeft de rechter aangegeven dat er bij familieleden minder streng getoetst dient te worden.
Bij derden zijn verzoekers in twee zaken ontvankelijk verklaard omdat zij de brug vormen naar de familie van de overleden ouder. In één van deze zaken werd eveneens bepaald de rechter minder streng dient te toetsen aan bijkomende omstandigheden, indien het verzoek wordt gedaan door een familielid.
Tot slot kan er geconcludeerd worden dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, indien de verzoeker heeft bewezen dat er bijkomende omstandigheden zijn. Een biologische vader dient aan te tonen dat er een duurzame affectieve relatie heeft bestaan, met het doel om een gezin te stichten. Indien er een relatie heeft bestaan, maar de biologische vader heeft het kind nooit gezien, dan kan hij alsnog ontvankelijk verklaard worden, indien hij kan aantonen dat hij zich ingezet heeft om contact plaats te laten vinden. De KJRW dient de biologische vader uit te leggen dat hij de moeder zo veel mogelijk moet aanschrijven.
Voorts kunnen er geen rechtsregels gevonden worden uit de jurisprudentie betreft grootouders. Het is onduidelijk wanneer er sprake is van een “gewone grootouder”. Dit dient nader onderzocht te worden.
Derden dienen aan dezelfde bijkomende omstandigheden te voldoen als grootouders. Zo kan een stiefouder een zorgtaak gehad hebben of zoals uit het onderzoek blijkt de enige schakel zijn naar een overleden ouder. Het kind doet meestal een informeel verzoek middels de KJRW. Er dient uitgelegd te worden, dat de derde zoveel mogelijk bewijzen moet verzamelen in dit soort zaken. Het kind dient het standpunt in de brief ook zo goed mogelijk te onderbouwen.
Als laatste betekend ontvankelijkheid nog niet automatisch omgang. Bijna alle zaken zijn na de ontvankelijkheidstoetsing gestand op het belang van het kind. De rechter doet geen uitspraak voordat hij op de hoogte is wat de belangen van het kind zijn. Indien omgang het belang schaadt, dan zal er geen omgang plaatsvinden. De rechters nemen altijd artikel 3 IVRK in acht.
Organisatie | Hogeschool Leiden |
Opleiding | HBO-Rechten |
Afdeling | Faculteit M&B |
Partner | Kinder- en jongerenrechtswinkel Den Haag |
Datum | 2017-08-08 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |