Politieke besluitvorming van de missie in Uruzgan
een reconstructiePolitieke besluitvorming van de missie in Uruzgan
een reconstructieSamenvatting
Na eerdere Nederlandse bijdragen in Afghanistan stemde op 2 februari 2006 een grote
Kamermeerderheid in met het Kabinetsbesluit een missie naar Uruzgan te ontplooien. Op 3
februari 2006 werd dit bekrachtigd in de ministerraad. Daarmee kwam een einde aan het
politieke besluitvormingsproces dat meer dan een jaar duurde en moeizaam verliep, de
relaties binnen het kabinet Balkenende II onder grote druk zette en het begin was van een
van de gevaarlijkste Nederlandse missies sinds de Korea oorlog.
De doelstelling van deze bijdrage is inzicht te geven in het besluitvormingproces dat aan de
missie in Uruzgan vooraf ging. Op basis van gesprekken met betrokken functionarissen en
onderzoek naar openbare bronnen is een reconstructie tot stand gekomen. Om het besluitvormingsproces
te kunnen begrijpen, wordt aandacht besteed aan het Toetsingskader 2001
(en het ontstaan daarvan). Het besluitvormingsproces wordt vergeleken met de procedure
zoals die in het Toetsingskader wordt beschreven.
Vanaf januari 2005 komt de besluitvorming over de missie op gang, duidelijk wordt dat
Nederland daar meerdere beweegredenen voor had. De missie was een logisch gevolg van
eerdere Nederlandse inspanningen in Afghanistan. Nederland had zich immers al eerder
uitgesproken over de noodzaak van hulp aan en opbouw van Afghanistan, met de missie
kon daad bij woord worden gevoegd. Daarnaast beschikte Nederland over een krijgsmacht
die tot een dergelijke missie in staat was, het zou ook een goede ervaring voor de krijgsmacht
zelf zijn. Tevens kon de deelname aan de missie als een ‘hefboom’ op internationaal
niveau gebruikt worden.
Het gehele besluitvormingsproces was, tot aan het daadwerkelijk besluit op 3 februari 2006,
een soms moeizaam proces met ups en downs die tot twijfel bij betrokken bewindslieden
hebben geleid en waarbij het doorgaan van de missie een aantal keren zeer onzeker is geweest.
Door het opstellen van een lijst met zestien punten die opgelost dienden te worden
en het ‘wegwerken’ van die punten, kon de twijfel bij de bewindslieden weggenomen worden
en werd overeenstemming in de ministerraad mogelijk. Voor die overeenstemming
dienden de D66-ministers overgehaald te worden. Dit werd mogelijk door te spreken van
een ‘voornemen’ in plaats van een ‘besluit’. Daarmee leken de problemen binnen de ministerraad
opgelost, maar deed zich een nieuw probleem voor: zonder ‘besluit’ wilde de Tweede
Kamer het ‘voornemen’ niet in behandeling nemen. Met een vertraging van bijna een
maand (deels veroorzaakt door het kerstreces van 2005) nam de Tweede Kamer de brief
over de missie uiteindelijk toch in behandeling.
Na het besluit over de missie heeft deze het stempel ‘wederopbouwmissie’ meegekregen.
Die term heeft verkeerde verwachtingen gewekt. Toen bleek dat de Nederlandse militairen
veel moesten vechten en de verwachte wederopbouw uitbleef, stuitte de missie op kritiek
van zowel politici als militairen. Militairen voelden zich onbegrepen: iedereen sprak over
wederopbouw terwijl zij iedere dag vochten. Begreep men wel wat men in Uruzgan aan het
doen was? De kritiek van de politici, vooral van oppositiepartijen GroenLinks en SP, richtte
zich met name op die gevechten. Als er zoveel moet worden gevochten, is er dan wel plaats
voor wederopbouw?
Ondanks de downs kan geconcludeerd worden dat de besluitvorming conform het Toetsingskader
2001 en artikel 100 Grondwet is verlopen, met uitzondering van het ‘voornemen’
in plaats van een ‘besluit’. Daar is de regering inmiddels op terecht gewezen. Afgezien van
kleine irritaties tussen het ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, werd de samenwerking
tussen de ministeries door betrokken functionarissen goed genoemd. Dit schept
vertrouwen voor toekomstige missies.
Jaar | 2009 |
Type | Rapport |
Taal | Nederlands |