Samenvatting

Indien een werkgever wordt geconfronteerd met een mogelijke onregelmatigheid van een werknemer binnen de onderneming, kan hij een intern onderzoek uit (laten) voeren. Een intern onderzoek biedt de mogelijkheid om de eventuele kwestie intern op te lossen. De laatste jaren worden door werkgevers steeds vaker advocaten ingeschakeld voor het doen van zo’n onderzoek. Het gaat hierbij veelal om fraude- en corruptiegerelateerde onderwerpen, waarbij de onderzoeken complex en gevoelig zijn. Bij het doen van zo’n onderzoek moet een advocaat met verscheidene wet- en regelgeving rekening houden. In dit onderzoek is ingegaan op het gedragsrecht van advocaten en het arbeidsrechtelijke en privacyrechtelijke juridische kader van interne onderzoeken. Om te beginnen moet een advocaat voldoen aan de kernwaarden overeenkomstig art. 10a Advw. In het kader van het arbeidsrecht moet een advocaat zich namens een werkgever houden aan de beginselen die uit het goed werkgeverschap van art. 7:611 BW voortvloeien. Omtrent het privacyrecht is ten eerste art. 8 EVRM van belang. Indien een advocaat ten behoeve van een intern onderzoek een middel inzet, kan het zijn dat hierdoor een inbreuk wordt gemaakt op het recht op privacy van de werknemer overeenkomstig art. 8 lid 1 EVRM. Indien dat het geval is, moet voor de gerechtvaardigheid hiervan voldaan worden aan de criteria van art. 8 lid 2 EVRM. Daarnaast is het vaak zo dat door de inzet van bepaalde middelen ten behoeve van het interne onderzoek persoonsgegevens verwerkt worden, waardoor de AVG (oud: WBP) van toepassing is. In dat geval is de verwerking gerechtvaardigd, indien voldaan is aan de vereisten uit de AVG.