Prisma-adaptatietest versus diagnostisch occlusie-test bij intermitterende exotropie
Prisma-adaptatietest versus diagnostisch occlusie-test bij intermitterende exotropie
Samenvatting
Vraagstelling: In de literatuur blijkt dat er vaak sprake is van een ondercorrectie bij
intermitterende exotropie. Dit kan komen omdat het operatie-voorstel niet gebaseerd is op
de maximale deviatie. Welk onderzoek om de maximale preoperatieve deviatie te
bepalen, zorgt het minste voor een recidief: de prisma-adaptatietest (PAT) of de
diagnostische occlusie-test (DOT)?
Materiaal en methode: Voor deze literatuurstudie is literatuur gevonden via Pubmed, in
boeken en in de British Orthoptic Journal met de volgende inclusie criteria: Nederlands- of
Engelstalige literatuur gepubliceerd na 1995, postoperatieve deviatie als variabele en
intermitterende exotropie als preoperatieve diagnose, operatie met en zonder PAT of
DOT.
Resultaten: Als de operatie uitgevoerd wordt op de maximale deviatie is er minder kans
op een recidief (succespercentage van 52%-89% tegenover 26%-62%). De maximale
deviatie kan gevonden worden met behulp van de PAT en de DOT. In verschillende
literatuur is aangetoond dat de DOT een significant hoger postoperatief succespercentage
geeft. De literatuur geeft wisselende uitkomsten over de PAT, bij sommige significant
betere en bij sommige zelfs slechtere resultaten. Een combinatie van de PAT en de DOT
geeft het hoogste postoperatief succespercentage (89%). De succespercentages van de
PAT zijn hoger dan van de DOT (respectievelijk 88,8% en 86%).
Conclusie: De PAT en de DOT zijn goede onderzoeken om de maximale deviatie te
bepalen. De postoperatieve succespercentages van een combinatie van de PAT en de
DOT zijn het hoogste, gevolgd door de PAT en het laagst met de DOT. Een combinatie
van beide zorgt het minst voor een recidief.
Organisatie | Hogeschool Utrecht |
Opleiding | Oogzorg |
Afdeling | Paramedische Studies |
Jaar | 2010 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |