Het verschil in hoogte van pijndrempels tussen twee typen algometers
een kwantitatief transversaal praktijkonderzoekHet verschil in hoogte van pijndrempels tussen twee typen algometers
een kwantitatief transversaal praktijkonderzoekSamenvatting
Inleiding – Pijn is wereldwijd het meest prominente symptoom en de voornaamste reden voor medische hulp. Het meten van pijn kan middels subjectieve vragenlijsten en objectief doormiddel van pijndrempelmetingen (PPT-metingen). Pijndrempels kunnen worden gemeten met diverse typen algometers. Er is echter nog veel onduidelijkheid welk type algometer het beste kan worden toegepast binnen de klinische situatie. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de verschillen in hoogte van pijndrempels op diverse lichaamslocaties, bij gezonde pijnvrije volwassenen, met de Somedic en de WA FPN 50/200, om te kijken welk type algometer het best kan worden toegepast in de klinische situatie. Daarnaast is er gekeken naar de mate van associatie tussen de typen meetinstrumenten.
Methode – Pijnvrije studenten tussen de 18-45 jaar van de academie Gezondheid studies aan de Hanzehogeschool Groningen werden gerekruteerd. Pijndrempel waarden (PPT-waarden) werden in een vaste volgorde op 6 meetlocaties aan de rechterzijde van het lichaam gemeten, elke meting werd 4 keer herhaald, in een vaste cyclus. Deze meetcyclus werd 2 keer gemeten, at random, met de Somedic en WA FPN 50/200. Op elke locatie werd het gemiddelde van de 4 metingen berekend. Het verschil tussen de PPT-waarden, gemeten met de verschillende algometers, werden getoetst middels de Wilcoxen Signed Rank toets met een significant niveau van p<0,05. De mate van associatie tussen beide meetinstrumenten werd berekend middels de Spearman rangcorrelatiecoëfficiënt.
Resultaten – De data van 44 geïncludeerde participanten (28 mannen, 16 vrouwen) werd geanalyseerd. De participanten hadden een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. Uit de analyse blijkt dat er geen significante verschillen zijn gevonden tussen de typen meetinstrumenten op de meetlocaties m. tibialis anterior (p= 0,07) en 2 cm boven de wenkbrauw (p=0,53). De andere 4 meetlocaties lieten elk wel een significant verschil zien (p<0,05). Daarnaast is er sprake van een hoge tot zeer hoge mate van associatie tussen de typen meetinstrumenten. De laagste mate van associatie is op de dorsale intersosseus (Spearman= 0,785) en de hoogste mate op het facetgewricht C5/C6 (Spearman= 0,908).
Conclusie – Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er op 2 meetlocaties geen significante verschillen zijn en op 4 meetlocaties wel, waardoor vanuit de metingen niet direct een algometer kan worden aangewezen als best toepasbaar in de klinische situatie. De mate van associatie tussen beide typen algometers was hoog tot zeer hoog. Het uitvoeren van goede PPT-metingen met de WA FPN algometers vraagt meer bekwaamheid. Op basis daarvan wordt de Somedic op dit moment aanbevolen. Daarnaast is een herhaling van een onderzoek als dit nodig met de volgende aandachtspunten: er zal een grotere onderzoekspopulatie moeten worden onderzocht, er zullen meer metingen moeten worden gedaan waardoor de bekwaamheid zal toenemen en er zal gemiddeld moeten worden tussen de tweede en derde meting.
Samenvatting ook in het Engels
Organisatie | Hanze |
Opleiding | Fysiotherapie |
Afdeling | Academie voor Gezondheidsstudies |
Jaar | 2018 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |