'Tum-tum werkt!'
'Tum-tum werkt!'
Samenvatting
Het FOHAB staat voor het Fontys Hulp -en AdviesBureau. Dit bureau is in 2003 opgestart. Het bureau biedt pedagogische ondersteuning aan kinderen van 0- 21 jaar en hun ouders. De hulpverlening is vraaggericht en kortdurend. Vraaggericht houdt in dat ouders zelf met vragen komen en dat er vanuit daar gestart wordt met de hulpverlening.
Binnen het FOHAB wordt er in een multidisciplinair team gewerkt, dit houdt in dat er verschillende deskundigheden kunnen worden ingezet bij het bieden van de juiste hulpverlening. Tevens werken er studenten die onder de supervisie staan van professionals.
Een uitgangspunt van het FOHAB is dat een kind een reden heeft voor zijn of haar
(moeilijke) gedrag. Door het kind te observeren en dit te bespreken met ouders probeert het FOHAB de reden van het gedrag te traceren. Dit gebeurt in maximaal 10 bijeenkomsten.
Het FOHAB vindt dat elk kind recht heeft om te ontwikkelen en te spelen. Het kind wordt als leergierig gezien. Om te kunnen leren hebben kinderen een positieve stimulans nodig. De kinderen worden op een positieve manier benaderd. Zij krijgen complimenten en worden positief bekrachtigd.
Het FOHAB biedt onder andere de sociale vaardigheidstraining Tum-Tum aan, een sociale vaardigheidstraining op maat en speltherapie. Het aanbod richt zich voornamelijk op trainingen, individuele hulp en ouderbegeleiding.
Het FOHAB krijgt van trainers en basisscholen te horen dat kinderen uit groep 7 en 8 die deelnemen aan de Tum-Tumtraining, de training te kinderachtig vinden. Het FOHAB wil achterhalen of de training aansluit bij deze doelgroep. Als dit niet het geval is wil het FOHAB weten wat de mogelijkheden zijn om de training aan te passen aan deze doelgroep.
Vanuit dit oogpunt is de volgende vraagstelling tot stand gekomen.
Op welke manier kan men kinderen van groep 7 en 8 uit het reguliere basisonderwijs ondersteunen in hun sociaal- emotionele ontwikkeling? Hoe is dit in te passen in de sociale vaardigheidstraining Tum-Tum?
Om antwoord te kunnen geven op deze vraagstelling zijn er deelvragen geformuleerd. De volgende deelvragen zullen in het verslag beantwoordt worden.
1. Wat houdt de sociale vaardigheidstraining Tum-Tum in?
2. Waar hebben de kinderen moeite mee?
3. Hoe verloopt de sociaal- emotionele ontwikkeling van de doelgroep?
4. Hoe kan men de sociaal- emotionele ontwikkeling stimuleren?
5. In hoeverre komt de theorie uit het literatuuronderzoek terug in de sociale vaardigheidstraining? Welke verschillen en overeenkomsten komen naar voren?
6. In hoeverre komen de wensen van de kinderen overeen met de training?
Alle deelvragen zullen beantwoord worden door middel van het literatuuronderzoek, dit met uitzondering van deelvraag 2 en deelvraag 6.
Voor deelvraag 1 zal de werkmap van Tum-Tum een belangrijk uitgangspunt zijn. Bij de deelvragen 3 & 4 zal de visie van verschillende pedagogen beschreven worden.
Bij deelvraag 5 zal de gevonden literatuur vergeleken worden met de sociale vaardigheidstraining Tum- Tum.
Deelvraag 2 en deelvraag 6 worden beantwoord door middel van het praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek zal uit interviews en observaties bestaan. De interviews zullen met de bovenstaande doelgroep gehouden worden. De observaties zullen zowel op de doelgroep als op de trainers van de sociale vaardigheidstraining Tum-Tum gericht zijn.
Naar aanleiding van het praktijkonderzoek worden er concrete aanbevelingen gegeven om de huidige sociale vaardigheidstraining eventueel aan te passen aan kinderen uit groep 7 & 8 van het basisonderwijs.
In hoofdstuk 1 wordt de huidige sociale vaardigheidstraining beschreven. Daar worden de uitgangspunten, ontstaansreden en de opbouw van de training beschreven. In hoofdstuk 2 zal de sociaal-emotionele ontwikkeling van basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 beschreven worden. Hier zal naar voren komen hoe andere pedagogen en ontwikkelingspsychologen tegen die ontwikkeling aan kijken.
In hoofdstuk 3 zal beschreven worden hoe men die ontwikkeling kan stimuleren. Wat heeft een kind nodig om zich te kunnen ontwikkelen? De overeenkomsten en verschillen tussen de literatuur en de sociale vaardigheidstraining Tum-Tum zullen in hoofdstuk 4 besproken worden.
De opzet van het praktijkonderzoek wordt in hoofdstuk 5 besproken en in hoofdstuk 6 worden de resultaten van het praktijkonderzoek beschreven. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 7, worden de conclusies en de aanbevelingen beschreven.
In hoofdstuk 2 is er gekozen voor de visie van Erik Erikson, Maria Montessorie en Rita Kohnstamm. De reden dat er voor deze mensen gekozen is, omdat de onderzoeker een beeld wil laten zien van hoe verschillende mensen naar kinderen kunnen kijken.
Erik Erikson kijkt vanuit conflicten die mensen moeten aangaan om verder te komen in hun ontwikkeling. De mens zelf moet het conflict oplossen. Lukt dit niet dan zal men daar het hele leven last van hebben.
Maria Montessori kijkt vooral naar de behoefte van de kinderen. Zij is van mening dat opvoeding zelfopvoeding is. De kinderen voeden zichzelf op. Maar bij die zelfopvoeding is het van belang dat de omgeving zich afstemt op het kind? Wat heeft het kind op dit moment nodig? In het welke ontwikkelingsfase zit het kind en waar heeft het dan behoefte aan? De omgeving biedt de ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind.
Rita Kohnstamm kijkt naar de gehele ontwikkeling van het schoolkind. Zij koppelt een deel van de ontwikkelingen aan het cognitieve niveau van het kind. Zij is van mening dat kinderen van een bepaalde leeftijd iets niet of juist wel kunnen omdat het cognitieve niveau is gegroeid of nog niet op het juiste niveau is. De hersenen zijn op een bepaald moment 'rijp' voor een ontwikkelingsstap. Dit lijkt een basis te zijn van haar beschrijvingen. Zij kijkt objectief en vanuit onderzoek naar de ontwikkeling van het kind.
Organisatie | Fontys |
Afdeling | Fontys Pedagogiek |
Jaar | 2008 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |