Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong: hoe gaan we ermee om
Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong: hoe gaan we ermee om
Samenvatting
In de praktijk heb ik gemerkt dat juist naar kleuters met een ontwikkelingsachterstand veel zorg uitgaat maar dat aandacht voor de emotionele en intellectuele behoefte, van kinderen met een hogere begaafdheid, in hun ontwikkeling minstens net zo belangrijk moet worden gevonden. Leerkrachten op de onderzoeksschool geven toe eigenlijk te weinig kennis van deze doelgroep te hebben waardoor het risico van een niet-optimale begeleiding van deze kleuters op de loer ligt. De onderzoeksvraag heb ik aan de voorkant als volgt geformuleerd: “Op welke wijze kan ik in de klas kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong tijdens zelfstandig werken, zo optimaal mogelijk begeleiden zodat zij aangesproken worden op hun niveau van begaafdheid?” Mijn onderzoeksstrategie heb ik als volgt opgesteld: - Theoretisch onderzoek - Veldonderzoek door middel van interviews en workshops (inductief én deductief) - Persoonlijk onderzoek in mijn eigen klas voor wat betreft geschikte werkvormen. Bij mijn theoretische onderzoek blijkt dat er nog niet zoveel evidence-based informatie voorhanden is en dat er tijdens het raadplegen van bronnen vaak bij dezelfde bronnen uitkomt. Door mijn verslag heen is dan ook veelvuldig de naam van Gardner of de Taxonomie van Bloom terug te lezen, als een vrij bekend en algemeen expertisebron. In het veld kijkend naar “good-practices” wanneer het gaat om technieken en methodieken van signalering of begeleiding, is er vrij veel voorhanden. Op een aantal aspecten zijn de professionals het met elkaar eens zoals de veel voorkomende kenmerken van deze leerlingen. Daarnaast zijn er juist ook veel persoonlijke keuzes, van een individuele leerkracht, school of expertisecentrum, welke de doorslag geven in de te kiezen benadering. Een goed voorbeeld van deze individuele keuzes is bijvoorbeeld de Taxonomie van Bloom (1956) waarbij bijna alle bronnen deze gebruiken in de oorspronkelijke vorm terwijl de herziene versie (Anderson & Krathwohl, 2001) niet werd ingezet. Ik constateer dan ook dat: Het goed is de methode van verrijking af te stemmen op de behoefte van de individuele leerling en dat deze ook goed te variëren is binnen een klas. Bij de in te zetten methoden voor bijvoorbeeld de signalering adviseer ik om juist wel eenduidigheid na te streven op een school. Als ik dus iets mag noemen wat in aanmerking komt voor vervolgonderzoek zou mijn aanbeveling dan ook gaan over meer afstemming van te gebruiken methoden/technieken binnen de sector of minimaal de eigen school. Door de data verzameling met elkaar te integreren kom ik tot de beantwoording van de hoofdvraag, ook al blijkt in de praktijk het onderwerp zeer breed te zijn. Tegelijk ben ik tijdens mijn onderzoek nog meer doordrongen geraakt van de absolute noodzaak om aandacht te hebben voor deze groep leerlingen omdat de kans bestaat dat leerlingen die dusdanig gaan onderpresteren dat we zelf de doelgroep met een ontwikkelingsachterstand aan het voeden zijn (Drent & Van Gerven, 2004)
Organisatie | Fontys |
Opleiding | Master Special Educational Needs |
Afdeling | Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg |
Partner | Fontys Hogescholen |
Jaar | 2014 |
Type | Master |
Taal | Nederlands |