Omdat wij nooit jongetjes zijn geweest..
Hoe om te gaan met jongens binnen een door vrouwen gedomineerde basisschoolOmdat wij nooit jongetjes zijn geweest..
Hoe om te gaan met jongens binnen een door vrouwen gedomineerde basisschoolSamenvatting
De aanleiding voor mijn onderzoek "Omdat wij nooit jongetjes zijn geweest
" was een studiedag op de basisschool waar ik werk, waarin het omgaan met jongens in de klas werd besproken. Vanuit collega´s werd de vraag gesteld hoe we binnen een door vrouwen gedomineerde school het beste met de jongens om kunnen gaan, aangezien "wij nooit jongetjes zijn geweest". Vanuit de theorie komt naar voren dat jongens onder invloed van het testosteron bruisen van energie, behoefte hebben aan een duidelijke hiërarchie en regelgeving, graag onderzoeken en experimenteren en veelal wat minder talig zijn ingesteld dan meisjes. Interessant is dat ook uit de interviews met de volwassen mannen uit mijn omgeving eenzelfde tendens zichtbaar wordt. De geïnterviewden geven aan dat ze behoefte hadden aan een duidelijke en rechtvaardige leerkracht, met humor en uitdagende opdrachten. Ze hadden behoefte aan geboeid worden. De jongens uit groep 4 geven ook aan actief te willen leren (doe-dingen) en dat ze het prettig vinden als de leerkracht grapjes maakt. Aan de hand van de onderwijsbehoeften van jongens, welke voortvloeien uit de theoretische en praktische verkenning in hoofdstuk 2 wordt de volgende onderzoeksvraag gesteld: Wat is het effect op het welbevinden van de jongens in groep 4 van de basisschool waar ik werk wanneer zij werkvormen aangeboden krijgen die aansluiten bij hun onderwijsbehoeften? Met daarbij de subvragen: Bij welke werkvormen zijn de jongens in groep 4 het meest betrokken en enthousiast? Welk effect hebben deze werkvormen op het behalen van de lesdoelen? Welk effect heeft deze wijze van lesgeven op de meisjes binnen de groep? Zijn de werkvormen haalbaar binnen de dagelijkse onderwijssituatie? Kan ik, als vrouwelijke leerkracht, aansluiten bij de communicatiewijze van jongens? Door middel van een actieonderzoek in de vorm van een quasi-experiment heb ik deze vraag onderzocht. Zes weken lang gaf ik 6 adaptieve lessen aan de experimentele groep (12 jongens uit groep 4) en vervolgens gaf ik vergelijkbare lessen aan de gehele groep 4. Hierbij stond het welbevinden van de experimentele groep centraal, alsmede later in de lessenserie het welbevinden van de meisjes in de groep. Vanuit drie invalshoeken werd het onderzoek bekeken, te weten: 1. Observeren van de experimentele groep gedurende de lessenserie, alsmede later het observeren van jongens én meisjes gedurende de lessenserie. 2. Bevragen van de experimentele groep en later de gehele groep naar hun welbevinden en deze vragenlijsten vergelijken met de nulmeting die met beide groepen gehouden zal worden. 3. Analyseren van het gemaakte werk gedurende de lessenserie. Gedurende het onderzoek bleek dat de deze aanpak met werkvormen met veel spel- of competitie-elementen, boeiende activiteiten en ruimte voor bewegen, goed aansloot bij de experimentele groep. Ze vertoonden enthousiast, taakgericht en gemotiveerd gedrag. Wel bleek dat veel jongens moeite hadden met hun concentratie bij de instructie en dat het samenwerken niet altijd even soepel verliep. Hiervoor is het aangeven van grenzen van grootste belang, dit is de rol van de leerkracht. De experimentele groep waardeerde de lessen hoog en hun resultaten bleken ongeveer gelijk met de resultaten in vergelijkbare, reguliere lessen. Ook de meisjes waren enthousiast en gemotiveerd door deze wijze van lesgeven. Ook zij waardeerden de lessen hoog, zij het wat minder hoog dan de jongens. De resultaten van de meisjes bleken beduidend lager bij deze aanpak dan bij vergelijkbare, reguliere lessen. Het effect op het welbevinden van jongens bij een adaptieve wijze van lesgeven, speciaal gericht op hun onderwijsbehoeften, is hoog. Het welbevinden stijgt en ze zijn meer gemotiveerd en enthousiast om te leren. Actieve werkvormen waarin bewogen mag worden en het liefst in een andere omgeving dan het klaslokaal spreken zeer aan. Op de resultaten van de jongens heeft deze wijze van lesgeven weinig effect, zij scoorden vergelijkbaar. Maar het is wel van belang om de resultaten in de gaten te houden, aangezien de meisjes gedurende mijn onderzoek lager scoorden dan bij vergelijkbare, reguliere lessen. Op het welbevinden van de meisjes heeft deze aanpak wel een positief effect. Om het aansluiten bij de jongens in de groep haalbaar te houden is de aanbeveling om één werkvorm per les in te zetten. Dit kan goed gecombineerd worden met het reeds gestarte traject van Coöperatief leren. Uit het onderzoek is gebleken dat het oplossingsgericht werken goed aansluit bij de communicatiewijze van de jongens. Het vermijden van waarom
?-vragen is hierbij van belang. Enkele aanbevelingen voor een vergelijkbaar of volgend onderzoek zijn: Om betrouwbaarheid van de onderzoeksbevindingen te verhogen is herhaling van dit onderzoek met niet alleen een vrouwelijke maar ook een mannelijke leerkracht aan te bevelen. Om ervoor te zorgen dat de observaties zo objectief mogelijk zijn, is het van belang om een technisch hulpmiddel te gebruiken, bijvoorbeeld een video-camera. Om een echt goede conclusie te kunnen trekken met betrekking tot de resultaten zijn veel gegevens nodig. In mijn onderzoek bleken de bruikbare resultaten minimaal, hier is dus vervolgonderzoek gewenst. Om nog meer informatie te krijgen uit de vragenlijsten is het van belang om zeer gerichte vragen te stellen en door te vragen. Dit omdat de doelgroep weinig bekend is met het maken van vragenlijsten en hierdoor soms een wat algemeen beeld geschetst wordt.
Organisatie | Fontys |
Afdeling | Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg |
Jaar | 2012 |
Type | Master |
Taal | Nederlands |