Competenties voor de les LO : Competentiegericht onderwijs
Competenties voor de les LO : Competentiegericht onderwijs
Samenvatting
In dit wetenschappelijk onderzoek wordt duidelijk wat het begrip competentie inhoudt en dat er competenties zijn op verschillende gebieden. Allereerst moet duidelijk zijn wat de definitie van competentie is, er bestaan veel verschillende definities. "Een competentie is het vermogen om complexe kennis, vaardigheden en attitude geïntegreerd toe te passen zodanig dat men binnen een bepaalde context verantwoord en adequaat handelt" (de Meerleer, 2006). Op verschillende gebieden bestaan competenties zoals gedragscompetenties, motorische competenties, sociale competenties, beroepscompetenties, leercompetenties, loopbaancompetenties en burgerschapscompetenties. Competenties zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen die samensmelten: 'kunnen' (kennis, vaardigheden en inzicht), 'willen' (motivatie, attitude, normen en waarden) en 'zijn' (persoonskenmerken, zelfbeeld, aanleg en talent) binnen een bepaalde context (beroepscontext, cultuur en situatie) (Bureau-ICE, 2006, p. 5). Deze competenties kunnen geformuleerd worden volgens een vast stappenplan.
Nu duidelijk is wat competenties inhouden en hoe ze geformuleerd kunnen worden moet duidelijk worden wat het nut van competenties is. Het ontwikkelen van competenties sluit beter aan bij de eigen behoeften van leerlingen. Leerlingen raken gemotiveerder en ze hebben meer plezier (Vermeulen, 2005, p. 7). "Het doel van competentieontwikkeling is namelijk het opleiden en ontwikkelen van personen, wat moet leiden tot betere prestaties" (Vernhout, 2003). Competenties worden ontwikkeld in de beroepspraktijk maar ook tijdens het leven. Dat is de reden waarom de leerlingen realistische praktijksituaties krijgen, die zijn nodig omdat anders het geheel van houding, kennis en vaardigheden dat kenmerkend is voor competentie niet aangesproken kan worden. Dat realisme van de opdrachten en de verantwoordelijkheid die de leerlingen daarbij krijgen, maakt dat de leersituaties veel meer betekenis voor ze krijgen (Vermeulen, 2005, p. 11).
Lichamelijke opvoeding gaat prima samen met competenties. Hier wordt in de lessen steeds meer de nadruk gelegd op persoonlijk zelfgestuurd leren. "Mensen ontwikkelen alleen die competenties die ze willen ontwikkelen en ze leren alleen als ze willen leren" (EhvA-net, 2005). Aangezien het kind midden in zijn ontwikkeling zit is het van groot belang dat ze kansen krijgen hun mogelijkheden in een veilige omgeving te verkennen en leren hun zelfvertrouwen op het gebied van bewegingsmogelijkheden verder te ontwikkelen en te benutten (KVLO, 2006). In de lessen LO ontwikkelen de leerlingen de motorische competenties, de zelfwerkzaamheid, het samenwerken, de sociale competenties en een positief zelfbeeld. Maar ook een houding om een gezonde, fitte en veilige levensstijl na te streven en te onderhouden. In de les lichamelijke opvoeding worden er ook accenten gelegd waarbinnen een ruim aanbod van waarden mogelijk is.
Nu duidelijk is wat het nut van competenties is voor het onderwijs wordt er gekeken welke ontwikkelingen er allemaal zijn geweest binnen het onderwijs. Het voorgezet onderwijs bestaat uit:
praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. Het laagste niveau is het praktijkonderwijs, dit is gericht op een beperkte groep leerlingen, van deze leerlingen kan niet worden verwacht dat ze op het vmbo een diploma zullen halen. Leerlingen komen terecht bij praktijkonderwijs wanneer zij hiervoor de indicatie hebben gekregen (minocw, 2006, p. 7-8). Daarna volgt het vmbo, dit is in 1999 ontstaan door een samenvoeging van het vbo, mavo en sommige vormen van (voortgezet) speciaal onderwijs. Het vmbo staat voor het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en duurt vier jaar (minocw, 2006). Door het vmbo is de aansluiting op het mbo en de havo verbeterd. Er is verder meer samenhang in het onderwijs en het is minder versnipperd. Ook is het motivatieprobleem verkleind en is er minder uitval van leerlingen (minocw, 2006). Het volgende niveau is het havo, dit staat voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en duurt vijf jaar. Het is vooral bedoeld als voorbereiding op het hbo (hoger beroepsonderwijs). Het hoogste niveau is het vwo, dit staat voor het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en duurt in totaal zes jaar. Het vwo is vooral bedoeld als voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs. Het atheneum en het gymnasium behoren tot het vwo.
Door gebruik te maken van vier profielen binnen havo/vwo komt de algemene ontwikkeling weer terug. De vier profielen komen overeen met de grote, globale sectoren waarin het werk en de opleidingen in de huidige samenleving verdeeld worden. Ook komen er hiernaast voor alle vakken nieuwe, actuele examenprogramma's. In deze programma's zijn nieuwe inzichten in de wetenschappen en nieuwe inzichten op het gebied van leren en studeren verwerkt. Ook spelen deze nieuwe programma's in op de maatschappelijke ontwikkelingen (Tweede Fase Adviespunt, z.j.). Verder is in het havo en vwo het onderwijs opgebouwd rond het studiehuis. Het begrip studiehuis doelt op de begeleiding door de docent, die erop gericht is de leerlingen in toenemende mate zelfstandig hun werk te laten doen (minocw, 2006, p. 12).
Naast het reguliere onderwijs zijn er op het gebied van bewegen en sport wat veranderingen aangebracht. Het nieuwe examenprogramma lichamelijke opvoeding bevat minder, en veel globalere eindtermen en kerndoelen. Ze hebben dit gedaan vanwege de wens om docenten en scholen meer keuzevrijheid te bieden bij de invulling van het examenprogramma (Brouwer, 2006). LO moet verspreid over de weken in het schooljaar gegeven worden in elk leerjaar. Er moet zoveel tijd aan besteed worden dat wordt voldaan aan de inhoudelijke eisen van kwaliteit, intensiteit en variëteit. Deze eisen zijn opgenomen in kerndoelen en examenprogramma's (SLO, 2007).
Ook zijn sinds 2007 ten opzichte van het lopende programma van LO2 een aantal veranderingen in de examenprogramma's aangebracht. Zo is bij het havo het aantal eindtermen teruggebracht tot 16 en bij het vwo naar 19. Verder wordt de studielast voor LO2 verruimd zodat er meer ruimte komt voor het realiseren van de eindtermen en wordt de overladenheid van het programma effectief aangepakt. In het vwo programma is door de verbreding van het examenprogramma nu ruimte voor verbreding van het examenprogramma, dit is vooral ten aanzien van het domein bewegen & regelen. Ze hebben hier twee eindtermen aan het examenprogramma toegevoegd, te weten 'het regelen in de rol van begeleider' en 'het regelen in de rol van organisator' (Brouwer en Swinkels, 2006).
Er wordt sinds 1999 gewerkt aan een hervorming van de basisvorming. In het schooljaar 2006/2007 moet deze worden doorgevoerd. Deze vernieuwde basisvorming wil proberen drie problemen op te lossen in de onderbouw. Met 15 vakken en veel kerndoelen is het programma van de basisvorming overladen. Verder is de samenhang tussen de vakken niet goed zichtbaar. Ook is het moeilijk om goed om te gaan met leerlingen met verschillende niveaus in de huidige basisvorming (Wikipedia, 2007). Om de samenhang in het onderwijs te vergroten heeft de Taakgroep vier scenario's ontwikkeld, dit hebben ze gedaan op basis van de algemene karakteristiek, de gewenste samenhang en de kerndoelen. Dit zijn manieren waarop scholen hun onderwijs vorm zouden kunnen geven (Meijerink, 2004, p. 30).
Nu duidelijk is welke ontwikkelingen er gaande zijn in het onderwijs wordt er gekeken naar het Raayland College en de ontwikkelingen binnen de school. Dit is een brede scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs in Venray. Het bestaat uit praktijkonderwijs, vmbo, havo, atheneum en gymnasium. Op het Raayland College wordt eigentijds onderwijs gegeven wat gericht is op de persoonlijke ontwikkeling van de leerling (Raayland College, 2006). Op het havo is het Raayland College bezig met het project 'Havisten competent naar het hbo'. Ze zijn gestart met dit project omdat ze vinden dat er twee problemen zijn in het havo. Allereerst wordt er een steeds groter wordend motivatieprobleem geconstateerd met een te hoge tussentijdse uitval. Daarnaast blijkt de aansluiting van het havo op het hbo niet goed genoeg en daarom verbeterd moet worden. Binnen dit project zijn ze al aan de ontwikkeling van een nieuw competentiegericht studieonderdeel begonnen (Bureau-ICE, 2006, p. 2). Met ingang van het schooljaar 2005-2006 is het Raayland College begonnen aan de invoering van deze veranderingen in leerjaar drie van het havo.
Verder is het Raayland College actief bezig met 'actie in de onderbouw'. Leerlingen moeten zich oriënteren op verschillende bewegingsactiviteiten voor buitenschoolse sportbeoefening, dit is niet alleen voor nu maar ook voor later. De leerlingen leren door middel van uitdagende bewegingssituaties hun bewegingsrepertoire uit te breiden. Ze leren hierbij respect en zorg te hebben voor elkaar en materiaal (Raayland College, 2007). Er zijn verschillende ontwikkelingen binnen LO op het Raayland College. Zo draait er op dit moment een pilotproject in het vmbo B brugklas. Hier wordt bewegingsonderwijs op maat gegeven door middel van het leerplein en teamteaching (Raayland College, 2007). Teamteaching staat voor allerlei organisatievormen waarin de ouderwetse één op één relatie leerkracht/klas wordt doorbroken en allerlei nieuwe varianten ontstaan waarin teamleden leerlingen onderwijzen en/of begeleiden (Schoenmaker en Baaijen, 2004). Ook draait hier het programma 'Rots en Water', MRT (motorische remedial teaching), sociale vaardigheden en bewegen (Raayland College, 2007). Verder zijn ze druk bezig om LO2 ook in te voeren. Hier willen ze in het schooljaar 2008-2009 mee gaan beginnen vanaf het begin van het schooljaar. Ze zien verschillende redenen om te kiezen voor LO2, namelijk vanwege het maatschappelijk belang, het bewegen en de gezondheid, het beroepsperspectief en de competenties (Vermeer en Dijkstra, 2007).
Organisatie | Fontys |
Afdeling | Fontys Sport en Bewegen |
Partner | Raayland College te Venray |
Jaar | 2007 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |