Didactische werkvormen en leiderschapsstijlen in de praktijk. Wat wensen de leerlingen?
Didactische werkvormen en leiderschapsstijlen in de praktijk. Wat wensen de leerlingen?
Samenvatting
Er zijn heel veel factoren die de meningen van de leerlingen beïnvloeden op de vraag welke leiderschapsstijlen of didactische werkvormen zij fijn vinden. Een van die factoren is of ze het belangrijk vinden om moe te worden of om iets te leren in de les. Als ze het bijvoorbeeld heel erg belangrijk vinden om moe te worden in de les zullen ze het niet fijn vinden als de uitleg te lang duurt want ze willen graag bewegen.
Wat heel erg opviel is dat de leerlingen van de TH klassen het helemaal niet fijn vinden om een strenge leraar te hebben en dat zij liever een leraar hebben die ze heel erg vrij laat. Echter laat hun taakzelfstandigheid dat niet toe omdat ze gaan vervelen als ze heel veel ruimte krijgen. De docent zal ze op die manier niet zo veel kunnen leren. De HA klassen hebben echter wel een voorkeur voor een opdragende leiderschapsstijl maar zijn veel meer toe aan een delegerende leiderschapsstijl. De H klassen vinden het allemaal niet zo belangrijk om iets te leren. Persoonlijk contact met de docent vinden ze wel belangrijk dus zullen zij een relatiegerichte leiderschapsstijl zoals participeren prefereren.
Over de didactische werkvormen waar de leerlingen graag mee werken is te zeggen dat alle klassen het fijn vinden om te werken met open opdrachten en dat ze allemaal het beste informatie onthouden wanneer er een duidelijk voorbeeld gegeven wordt. Ook hier is te zeggen dat de klassen niet altijd graag werken met een didactische werkvorm die past bij hun ontwikkeling. Zo werken de TH klassen allebei erg graag met open opdrachten maar laat hun taakzelfstandigheid het ook hier niet toe om daar als docent blind in mee te gaan.
Als docent moet je de middenweg vinden tussen wat jij fijn vindt en wat de leerlingen fijn vinden. Daarnaast dien je dan als docent ook nog eens een leeromgeving te creëren waarbij de leerlingen zichzelf goed kunnen ontwikkelen. Daar kan je voor zorgen door de leerlingen taken te geven die bij hun ontwikkeling passen en ze af en toe te laten ruiken aan dingen die ze fijn vinden. De werkvormen die ze fijn vinden maar waar ze nog niet aan toe zijn laat je dus beetje bij beetje in de lessen integreren. Daarna evalueer je dit met de leerlingen en stel je vragen over hoe het ging zodat ze in gaan zien wat er wel en niet goed ging. Zo zullen de leerlingen steeds meer taakzelfstandigheid ontwikkelen en zullen ze deze taken op den duur wel goed uit kunnen voeren.
Organisatie | Fontys |
Afdeling | Fontys Sport en Bewegen |
Jaar | 2010 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |