Sekskoper van gedwongen sekswerkers strafrechtelijk vervolgen?
“In hoeverre biedt artikel 273g Wetboek van Strafrecht, een oplossing voor de knelpunten in de huidige wetgeving om te komen tot een strafbaarstelling van een klant die seksuele handelingen verricht met een prostituee, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat deze daartoe is gedwongen?”Sekskoper van gedwongen sekswerkers strafrechtelijk vervolgen?
“In hoeverre biedt artikel 273g Wetboek van Strafrecht, een oplossing voor de knelpunten in de huidige wetgeving om te komen tot een strafbaarstelling van een klant die seksuele handelingen verricht met een prostituee, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat deze daartoe is gedwongen?”Samenvatting
Dit onderzoek focust op het wetsvoorstel ‘Wet strafbaarstelling van een klant die seksuele handelingen verricht met een prostituee, terwijl hij of zij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze daartoe is gedwongen of bewogen’. Prostitutie en mensenhandel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Mensenhandel is een grensoverschrijdend probleem waar binnen de Europese Unie (EU) en de rest van de wereld aandacht voor is. Dit heeft geleid tot een Europese richtlijn ter zake materieel strafrecht, preventie, vervolging en bescherming van de slachtoffers van mensenhandel. Artikel 18 lid 4 van deze EU-richtlijn geeft lidstaten in overweging om maatregelen te nemen houdende strafbaarstelling van het gebruik van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting in de zin van mensenhandel. Op basis van artikel 18 lid 4 van de EU-richtlijn ligt het voor de hand dat een klant (prostituant) die misbruik maakt van slachtoffers van mensenhandel strafbaar wordt gesteld.
Aangezien de EU de lidstaten dit in overweging geeft, is het aan de Europese lidstaten zelf of en hoe ze hier gehoor aan geven. Tussen de lidstaten bestaan onderlinge verschillen. In dit onderzoek is achterhaald op welke wijze binnen Europa met deze overweging wordt omgegaan en indien lidstaten op dit gebied wetgeving hebben geformuleerd, tegen welke knelpunten de lidstaten aanlopen. Op basis van deze knelpunten is geanalyseerd of het wetsvoorstel bijdraagt aan de huidige wetgeving in Nederland. Uit onderzoek van mr. dr. Lindenberg uit 2014 is gebleken dat de sekskoper theoretisch vervolgd kan worden als wordt aangetoond dat deze zeer frequent de sekswerker bezoekt die slachtoffer is van mensenhandel, hij ervan op de hoogte is dat de sekswerker wordt uitgebuit en daar concreet voordeel uit haalt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de complexiteit van dit artikel een bewijstechnisch probleem oplevert, waardoor het onwaarschijnlijk is dat een sekskoper op grond van dit artikel wordt veroordeeld. Tevens dient opgemerkt te worden dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit artikel is bedoeld voor de facilitators en niet voor de klant.
Uit het onderzoek naar de wetgeving in andere Europese landen blijkt dat in enkele landen waaronder Zweden, Noorwegen en Noord-Ierland - de klant per definitie strafbaar is als hij gebruikmaakt van een sekswerker. Hier wordt niet de sekswerker strafrechtelijk vervolgd, maar de sekskoper. In Duitsland is de klant strafbaar als hij opzettelijk misbruik maakt van de persoonlijke, maatschappelijke hulpeloosheid van de sekswerker, omdat deze vanuit een vreemd land in Duitsland is tewerkgesteld waarbij sprake is van uitbuiting. Het knelpunt in de Duitse wetgeving betreft de bewijslast van opzet. Dit heeft ertoe geleid dat deze wetgeving door medewerkers van de politie als symboolwetgeving wordt gezien. Tot dusver zijn in Duitsland nog geen klanten veroordeeld. In het Verenigd Koninkrijk is de sekskoper per definitie strafbaar, ook als hij op dat moment niet kon vermoeden dat de sekswerker slachtoffer is van mensenhandel. Indien later blijkt dat de sekswerker slachtoffer is van uitbuiting, kan de sekskoper alsnog vervolgd worden in het Verenigd Koninkrijk. Dit lijkt in strijd met de onschuldpresumptie.
In Nederland is net als in Duitsland gekozen voor het regulatiemodel. In Nederland is een wetsvoorstel ingediend waarmee de klant van een sekskoper strafbaar kan worden gesteld als hij seksuele handelingen verricht, terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze daartoe is gedwongen of bewogen. De ondergrens van dit wetsvoorstel is bewuste culpa. Hiermee wijkt het wetsvoorstel af van het wetsartikel in Duitsland, waar sprake moet zijn van opzet. Bewuste schuld grenst aan voorwaardelijke opzet. Er moet sprake zijn van culpa lata. Voor culpa lata is vereist dat “men minder nadacht, wist, beleidvol was dan de mensch in het algemeen”. De vraag is hoe bewuste schuld bewezen kan worden. In de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel geven de initiatiefnemers enkele voorbeelden:
“Bij signalen van mensenhandel die betrekking hebben op het slachtoffer zelf valt te denken aan uiterlijke signalen die duiden op (ernstige) mishandeling, bijvoorbeeld blauwe plekken of striemen, of aan gedragskenmerken, zoals uitingen van angst, afkeer of verdriet.
Bij kenmerken die betrekking hebben op de omgeving waar de seksuele diensten worden verleend, valt te denken aan onder andere achteraf en aan het normale zicht onttrokken woonsituaties, zoals bijvoorbeeld garageboxen, ruimtes op verlaten industrieterreinen, of niet permanent bewoonde vakantie- of woonhuizen.
Bij de wijze waarop prostituanten in contact worden gebracht met een slachtoffer van mensenhandel kan gedacht worden aan de prostituant die via een louche kanaal hoort dat hij ergens seksuele diensten kan afnemen, waar de diensten van prostituee besproken worden, of de klant die via een schakel van vage tussenpersonen naar een prostitué(e) wordt geleid. Een duidelijk signaal van mensenhandel is aanwezig indien de prostitué(e) onder dwang of met geweld aan de klant wordt gepresenteerd.”
Indien één of meerdere van deze signalen aanwezig zijn, moet de klant weten of ernstige redenen hebben om te vermoeden dat degene die de seksuele diensten aanbiedt het slachtoffer van mensenhandel is. Bij een eventuele vervolging speelt artikel 339 lid 2 Wetboek van Strafvordering een belangrijke rol: “Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.” Dit lijkt duidelijk, maar de vraag is wat feiten van algemene bekendheid zijn. Dit is mede afhankelijk van diverse factoren en de achtergrond van de mogelijke verdachte ofwel sekskoper. Het is dus bewijstechnisch niet eenvoudig om een klant succesvol te vervolgen. Dat is wellicht wel mogelijk bij een heterdaadsituatie waarbij evidente signalen aanwezig zijn: de zogenoemde excessen. Buiten artikel 242 Wetboek van Strafrecht is het niet mogelijk om een klant met de huidige wetgeving aansprakelijk te stellen. Voor deze excessen en wanneer sprake is van heterdaad is artikel 273g Wetboek van Strafrecht zeker een aanvulling. Het is te eenvoudig om artikel 273g Wetboek van Strafrecht af te doen als ‘slechts’ symboolwetgeving. Het is onwaarschijnlijk dat het artikel in de praktijk veel wordt toegepast, mede gezien de bewijsproblematiek, maar dat sluit niet uit dat het van waarde kan zijn. Buiten de strafrechtelijke aanpak van eerdergenoemde excessen is het ook van meerwaarde om de klanten bewust te maken van misstanden in de prostitutie. De klant is een belangrijke schakel in de bestrijding van mensenhandel en deze moet de mogelijkheid krijgen om laagdrempelig deze misstanden te melden.
Organisatie | Avans Hogeschool |
Opleiding | HBO-Rechten |
Partner | Nationale politie en Openbaar Ministerie |
Datum | 2021-06-20 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |