Tijdschrift voor Herstelrecht

Artikel

COSA in Nederland: eerste ervaringen

Een onderzoek naar de proefimplementatie van een nieuwe aanpak voor de re-integratie van veroordeelde zedendelinquenten

Trefwoorden zedendelinquenten, reclassering, preventie, vrijwilligers
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel:
Mechtild Höing en Bas Vogelvang. (2012). COSA in Nederland: eerste ervaringen. Tijdschrift voor Herstelrecht (12) 2, 60-69.
    • Achtergrond en vraagstelling

      Seksuele delicten richten bij slachtoffers en hun omgeving veel schade aan. Wanneer veroordeelde zedendelinquenten terugkeren in de samenleving, veroorzaakt dat begrijpelijkerwijs – en niet onterecht – veel angst voor herhaling. In Nederland blijkt dat – na behandeling – gemiddeld 39% van de zedendelinquenten opnieuw een seksueel delict pleegt. De huidige aanpak bij de behandeling en begeleiding is nog onvoldoende effectief, vooral omdat een groot deel van de daders de behandeling niet afmaakt. Doen zij dit wel, dan daalt het gemiddelde recidivecijfer naar 22% (De Ruiter & De Vogel 2004). Toezicht door de Reclassering draagt bij aan het voorkomen van recidives, maar slechts in zeer beperkte mate (Lipsey & Cullen 2007). Interventies die gericht zijn op huisvesting en werk en inkomen dragen verder bij aan het verminderen van recidive. In een onderzoek van het WODC uit 2008 naar effectieve interventies die tijdens het toezicht door de reclassering kunnen worden toegepast, wordt COSA beschreven als een van de meest veelbelovende interventies (De Ruiter & De Vogel 2004).
      COSA (Circles of Support and Accountability, vertaald als ‘Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid’) is een in Canada ontwikkelde aanpak voor de begeleiding van zedendelinquenten die hun straf erop hebben zitten of met proefverlof gaan en terugkeren in de samenleving. Sinds 2002 wordt de methode ook met succes toegepast in Engeland. COSA is bedoeld voor zedendelinquenten met een gemiddeld tot hoog risico op recidive en een hoge ondersteuningsbehoefte, bijvoorbeeld doordat een eigen steunend sociaal netwerk ontbreekt.
      Kenmerkend voor COSA is de betrokkenheid van de lokale gemeenschap bij de re-integratie van de zedendader. Lokale vrijwilligers vormen samen met de zedendelinquent (kernlid genoemd) een cirkel, die zich tot doel stelt nieuwe slachtoffers te voorkomen en het kernlid te helpen een delictvrij leven te gaan leiden. Zij doen dit door een combinatie van praktische en morele ondersteuning, monitoring van risico’s en door het kernlid te ondersteunen bij het versterken van het zelfregulerend vermogen – ofwel: zij stimuleren hem om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor zijn doen en laten. Deze binnencirkel wordt ondersteund door een buitencirkel van bij het kernlid betrokken professionals, minimaal de toezichthouder van de reclassering, de behandelaar en de wijkagent. Een cirkelcoördinator (een ervaren professional van de reclassering) begeleidt en superviseert de vrijwilligers en zorgt voor de informatie-uitwisseling tussen binnen- en buitencirkel.
      Reclassering Nederland heeft in samenwerking met het Expertisecentrum Veiligheid van de Hogeschool Avans dit concept naar Nederland gehaald. Hierbij is nauwe samenwerking met de Engelse nationale COSA-organisatie gezocht (Circles UK). Dankzij een projectsubsidie van het ministerie van Veiligheid en Justitie kon in 2009 worden gestart met een pilot. De pilot is in 2010 geëvalueerd. Hierbij werden onder andere1xEen hier niet gepresenteerde onderzoeksvraag had betrekking op de mate waarin bij de start van het project werd voldaan aan de condities voor een succesvolle implementatie van een complexe innovatie, en welke veranderingen hierin gedurende de pilotfase zijn opgetreden. Voor informatie hierover zie Höing en Vogelvang, 2011. de volgende vragen beantwoord: Is het mogelijk om COSA met succes in Nederland te introduceren en welke aanpassingen in plannen en protocollen zijn hiervoor nodig? Kunnen cirkels in de praktijk worden uitgevoerd zoals de bedoeling is (= programma-integriteit) en komen de bedoelde cirkelfuncties (steun, monitoring, aanspreekbaar houden) in de praktijk daadwerkelijk tot stand (= modelintegriteit)? Hoe ervaren de betrokken vrijwilligers, kernleden en projectleden het project, welke kansen en knelpunten ervaren zij?
      De belangrijkste resultaten worden hier beknopt weergegeven, aangevuld met informatie over de ontwikkelingen en verbeteracties die daarop zijn gevolgd. Voor een gedetailleerd verslag van het implementatieonderzoek zie Höing en Vogelvang, 2011.

    • Methode

      Het onderzoek is als casestudy uitgevoerd, waarbij gedurende het hele proces van projectontwikkeling en uitvoering van de eerste cirkels zoveel mogelijk informatie vanuit verschillende perspectieven is verzameld. Dataverzameling heeft plaatsgevonden door participerende observatie van de besluitvormende bijeenkomsten van het programmabureau en door interviews bij de start van het project met alle projectleden (zes), alle vrijwilligers (negen), alle kernleden (twee), en vijf professionals uit de buitencirkel en twee managers van participerende organisaties. Daarnaast is een projectlogboek bijgehouden waarvoor alle projectmedewerkers wekelijks tot maandelijks input hebben geleverd. Schriftelijke informatiebronnen waren de implementatieplannen en -protocollen, verslagen van cirkelbijeenkomsten en maandrapportages over de voortgang van de cirkels, geschreven door de cirkelcoördinatoren. Aan het einde van de pilot (najaar 2010) zijn interviews gehouden met alle nog actieve vrijwilligers (zeven) plus een vrijwilliger, die om reden van verhuizing af moest haken, met beide kernleden, beide cirkelcoördinatoren en de coördinator van het regionale cirkelproject, met professionals uit de buitencirkels (vijf) en managers van participerende organisaties (twee).

    • Het implementatieproces: al doende leren en verbeteren

      Is de proefimplementatie succesvol verlopen? Deze vraag kan positief worden beantwoord. Het blijkt mogelijk ook in Nederland voldoende gemotiveerde kernleden, vrijwilligers en professionals te vinden, en een landelijke en regionale ondersteuningsstructuur te ontwikkelen die een effectief functioneren van cirkels mogelijk maakt. De cirkels blijken een meerwaarde te hebben in de beleving van alle betrokkenen. Duidelijk wordt echter ook dat het ogenschijnlijk eenvoudige COSA-concept in de uitvoering complex is en een zorgvuldige aanpak en een lange adem vereist. Op verschillende terreinen zijn bij de implementatie belangrijke lessen geleerd.

      Organisatiemodel

      Bij het optuigen van de projectorganisatie is al snel de keuze gemaakt om – net als in Engeland – taken te verdelen in landelijke ondersteuningsfuncties die voor alle cirkelprojecten toegankelijk zijn (beheer en doorontwikkeling van basismaterialen, supervisie, monitoring en evaluatie, onderzoek, communicatie en mediacontacten) en uitvoeringsprojecten met regionale taken (onder andere werving, selectie en training van vrijwilligers, selectie van kernleden en werven van daarbij betrokken professionals, creëren van draagvlak en samenwerking met netwerkpartners). De landelijke functies werden ondergebracht in Circles NL,2xZie ook: www.cosanederland.nl. het landelijk programmabureau, terwijl de operationele uitvoering van cirkels werd belegd bij regionale cirkelprojecten, opgezet vanuit de regionale kantoren van Reclassering Nederland.3xDit is geen absolute voorwaarde; in principe kunnen ook andere organisaties cirkelprojecten starten, mits zij in staat en bereid zijn aan de vereiste kwaliteitsstandaarden te voldoen.
      Het eerste regionale project startte in de reclasseringsregio Den Bosch. Een regionaal projectcoördinator en twee cirkelcoördinatoren runnen het project. Een tweede regionale project, opgezet vanuit de reclasseringsregio Rotterdam/Dordrecht, is in september 2010 gestart, en markeerde de geleidelijke overgang van de pilotfase naar bredere implementatie. In Rotterdam zijn de eerste cirkels in het voorjaar van 2011 gestart.
      Het gehele project werd in de pilotfase bewaakt door een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van Reclassering Nederland en het Expertisecentrum Veiligheid van Avans Hogeschool.
      De verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het programmabureau en het regionale cirkelproject was in het algemeen helder, maar hier en daar ontstond er ruis. Een heikel punt – dat in het oorspronkelijke projectplan niet was voorzien – was de behoefte bij het regionale projectteam aan regie over de financiële middelen voor de eigen taken. De projectsubsidie voor de uitvoering was echter centraal voor de hele pilot beschikbaar gesteld en werd beheerd door de landelijke projectleiding, bijgestaan door de landelijke stuurgroep. Hierin is verandering gebracht door het organisatiemodel aan te passen. Ieder regionaal project krijgt voortaan een eigen projectbudget en wordt bijgestaan door een eigen regionale stuurgroep die het project monitort, bestaande uit leden van betrokken ketenorganisaties, die ook in het regionaal Veiligheidshuis zitting hebben.

      Werving en selectie van vrijwilligers

      Bij het ontwikkelen van het projectplan werd ervan uitgegaan dat vrijwilligers via enkele grote vrijwilligersorganisaties geworven zouden kunnen worden, maar dit bleek in de praktijk niet haalbaar. Vrijwilligersorganisaties konden om verschillende redenen niet participeren. Daarom is de strategie gewijzigd en een eigen wervingscampagne gestart, onder andere binnen het hoger sociaal onderwijs, bij vrijwilligersbanken, kerken, en het eigen netwerk van projectleden. Dit heeft een voldoende aantal vrijwilligers opgeleverd om met de eerste twee cirkels te kunnen starten, maar daarna stagneerde de werving. Lange tijd werd geschuwd om breed de publiciteit te zoeken, uit angst voor negatieve reacties. Omdat het aantal aanmeldingen onvoldoende bleef en een tweede cirkelproject in Rotterdam/Dordrecht gestart werd, is halverwege 2010 toch een landelijke mediacampagne ingezet die bestond uit een combinatie van advertorials in regionale huis-aan-huisbladen, interviews met vrijwilligers in landelijke dagbladen en interviews in landelijke televisieprogramma’s. Deze methode bleek zeer effectief: in korte tijd meldden zich ruim honderd vrijwilligers aan. De negatieve reacties bleven uit, integendeel: de al in het project werkzame professionals en vrijwilligers gaven aan dat deze mediacampagne ook heeft bijgedragen aan meer draagvlak voor een humanitaire visie op resocialisatie van zedendaders, mede doordat vrijwilligers in beeld kwamen.
      Bij de selectie van vrijwilligers wordt niet over één nacht ijs gegaan. Een uitvoerige aanmeldingsbrief, raadpleging van justitiële documentatie en een kennismakingsgesprek met de aspirant-vrijwilliger is de basis voor de eerste selectie. De cirkelcoördinator en vrijwilliger bespreken na deze eerste fase of de procedure voortgezet wordt en de vrijwilliger aan de tweedaagse basistraining kan deelnemen. Na de training volgt een selectiegesprek, waarin de vrijwilliger en de cirkelcoördinator (na overleg in het regioproject) wederom beslissen of de procedure voortgezet wordt. Bij een positieve beslissing en na het overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag kan een vrijwilliger definitief worden toegelaten.
      Bij de selectie van vrijwilligers zijn in de beide nu draaiende regioprojecten in de praktijk verschillende procedures gehanteerd – in het ene project werden vrijwilligers die zich hadden aangemeld meteen persoonlijk benaderd voor een individueel informerend kennismakingsgesprek bij de vrijwilligers thuis; in het andere project werden eerst alle vrijwilligers uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst, waarna een individueel kennismakingsgesprek volgde. Een groot verschil in rendement (75% versus 36%) leidde tot de voorlopige conclusie dat de gevolgde procedure mogelijk veel impact heeft op het rendement. In hoeverre de selectiecriteria gelijk gehanteerd zijn, kon niet worden vastgesteld, doordat de selectieprocedure nog onvoldoende gedocumenteerd werd. Met het oog op de bewaking van de programma-integriteit en toekomstig onderzoek is inmiddels een gestandaardiseerde manier van verslaglegging over de selectieprocedure ontwikkeld.
      De training van COSA-vrijwilligers bestaat uit een tweedaagse training, die door de cirkelcoördinatoren en een externe professional (een ervaren forensisch therapeut) wordt gegeven. Hoewel de vrijwilligers de basistraining positief evalueren, hebben zij behoefte aan meer en specifiekere informatie over daderbehandelingen en dadergedrag, met name wanneer de cirkel eenmaal draait en zij de verantwoordelijkheid van hun rol ervaren. Een aanvullend trainingsprogramma, bestaande uit thema-avonden verspreid over het jaar biedt hierin inmiddels een aanvulling. Een van de professionals uit de eerste cirkels levert een bijdrage hieraan.

      Kernleden en betrokken professionals

      In de eerste regio was het werven van kernleden voor nieuwe cirkels niet problematisch. Een voorlichtingsronde langs regionale reclasseringsteams leverde ruim voldoende aanmeldingen op, al voldeden niet alle aangemelde zedendelinquenten aan het selectieprofiel (hoog recidiverisico en een hoge ondersteuningsbehoefte). Bewaking van de programma-integriteit bij het hanteren van de selectiecriteria is nog steeds een aandachtspunt. In de regio Rotterdam/Dordrecht stagneerde de aanmelding van nieuwe kernleden na de eerste twee cirkels, door nog niet geheel duidelijke oorzaken.4xMondelinge mededeling mevr. Van Dartel, regionaal projectcoördinator.
      Kernleden in de huidige cirkels zijn aangemeld door professionals die betrokken zijn bij hun nazorg, zoals therapeuten en toezichthouders. Deze professionals participeren tevens in de buitencirkel. Deelnemende professionals bleken in de praktijk soms verkeerde verwachtingen hierbij te hebben, mede doordat de informatievoorziening in het begin te wensen overliet. Inmiddels is een aparte informatiebrochure voor professionals ontwikkeld, maar schriftelijke informatie alleen volstaat niet; er moet volgens de betrokken professionals ook geïnvesteerd worden in mondelinge communicatie. De politie was als derde netwerkpartner in de buitencirkel veel minder betrokken. COSA is in politiekringen een nog vrij onbekend fenomeen.

      Monitoring en evaluatie

      Een belangrijk kenmerk van cirkels is het afleggen van verantwoordelijkheid. Dit geldt voor het kernlid, maar ook voor de cirkel als geheel. Processen in de cirkel worden door de cirkelcoördinator gevolgd via verslagen die vrijwilligers maken van alle cirkelbijeenkomsten en individuele contacten met het kernlid. Bij de geëvalueerde twee proefcirkels is er frequent telefonisch contact geweest tussen vrijwilligers en cirkelcoördinator, mede omdat het maken van cirkelverslagen nog niet consequent werd uitgevoerd. Met het oprichten van meer cirkels per cirkelcoördinator (tot vijf cirkels per 0,5 fte) zal deze intensieve wijze van monitoren minder haalbaar zijn. De schriftelijke cirkelverslagen zullen belangrijker worden, hetgeen vereist dat deze snel afgegeven worden en van voldoende kwaliteit zijn. Hieraan moet in de voorlichting en training voor vrijwilligers voldoende aandacht besteed worden.
      De informatie over het cirkelverloop wordt maandelijks door de cirkelcoördinator gerapporteerd naar de professionals in de buitencirkel. Daarnaast stelt de cirkelcoördinator maandelijks een uitgebreide rapportage op voor het programmabureau over de voortgang van de cirkel, het proces van het kernlid, de ontwikkeling van de cirkeldynamiek en de samenwerking tussen binnen- en buitencirkel. Deze rapportage is daarmee een relevant instrument voor de bewaking van de programma-integriteit en de model-integriteit. Wie uiteindelijk – naast de cirkelcoördinator – verantwoordelijk is voor de bewaking van – en aansturen op – de kwaliteit is in het begin onduidelijk geweest. Dit is vervolgens met een wijziging in het implementatieprotocol formeel geregeld, door zowel de regiocoördinator als de supervisor van het programmabureau hierin een verantwoordelijkheid te geven. In de uitvoering blijven hier echter knelpunten bestaan, waardoor dit een aandachtspunt voor doorontwikkeling blijft.
      De ontwikkelingen in de risico- en beschermende factoren van het kernlid worden driemaandelijks met de Dynamic Risk Review (DRR) geëvalueerd, een in Engeland voor COSA ontwikkeld instrument, dat evicence-based risco- en beschermende factoren in beeld brengt en dat gescoord wordt door de vrijwilligers en de cirkelcoördinator gezamenlijk, in afwezigheid van het kernlid. In de praktijk blijkt dit een zeer nuttig instrument dat blinde vlekken in de cirkel aan het licht brengt, maar tevens enige oefening vereist. Cirkelcoördinatoren worden inmiddels getraind in het toepassen van het instrument.

      Borging in de betrokken organisaties en in de keten

      Organisaties die bij COSA betrokken zijn (Reclassering Nederland, forensische GGZ, politie) lijken weinig knelpunten te ervaren bij de implementatie. COSA past goed in de eigen activiteiten en specifiek beleid blijkt nauwelijks nodig. Managers zijn soms zelfs nauwelijks op de hoogte van het cirkelproject waaraan ‘hun’ professionals deelnemen. De schijnbaar goede ‘fit’ kan echter onderliggende problemen toedekken, waardoor structurele problemen opgelost worden op het uitvoerende niveau en niet leiden tot beleidsaanpassingen. Die structurele problemen zijn er wel degelijk: behandelaren in de forensische GGZ geven aan dat de geheimhoudingsplicht ten opzichte van de cliënt de uitwisseling van informatie met de binnencirkel problematisch maakt; toezichthouders ervaren dat de betrokkenheid bij COSA de inhoud van hun eigen toezichthoudende taak onduidelijker maakt; cirkelcoördinatoren en regiocoördinatoren hebben te kampen met een hoge werkdruk die wordt veroorzaakt door het feit dat zij naast hun werk voor COSA ook nog een eigen caseload hebben. Voor dit type problemen zijn nog geen structurele oplossingen op beleidsniveau gevonden.

      Onderzoek en disseminatie

      Van meet af aan heeft onderzoek deel uitgemaakt van de invoering van COSA. In de verschillende fasen van het project zijn verschillende onderzoeksstrategieën en -instrumenten gehanteerd en verschillende deelonderzoeken uitgevoerd. Deels kon het onderzoek worden uitgevoerd met gegevens die binnen het project werden gegenereerd (bijvoorbeeld de maandverslagen), deels moesten aanvullende data verzameld worden. Onderzoek en uitvoering konden door tussentijdse uitwisseling van informatie via het programmabureau van elkaar profiteren, maar liepen elkaar soms ook in de weg. Om de regionale cirkelprojecten inzicht te geven in de verschillende deelonderzoeken en de instrumenten die daarbij werden gebruikt, is een ‘Handleiding Monitoring en Evaluatie’ ontwikkeld.
      Door de samenwerking tussen Reclassering Nederland en Avans Hogeschool is het mogelijk om de ervaringen die binnen het Nederlandse COSA-project worden opgedaan door te laten werken in het onderwijs aan toekomstige professionals. Via het verzorgen van onderwijsonderdelen in de sociale opleidingen van Avans Hogeschool (opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, minor ‘Werken in een gedwongen kader’) is een start gemaakt met de disseminatie van kennis over COSA. De middelen om ook andere hogescholen te bedienen met voorlichtingsactiviteiten ontbreken vooralsnog.

    • Uitvoering van de cirkels

      Programma-integriteit

      Een belangrijke voorwaarde voor werkzaamheid van een interventie is programma-integriteit (Andrews & Bonta 2003). Over het algemeen wordt hiermee bedoeld dat het programma wordt uitgevoerd zoals bedoeld (bijvoorbeeld ten aanzien van frequentie en duur van sessies, te hanteren methoden enz.). Kenmerkend voor COSA is de hoge mate van flexibiliteit in de aanpak van de vrijwilligers, waardoor maatwerk vooropstaat. Toch kent ook een cirkel een aantal duidelijke kaders waarbinnen gewerkt wordt, die zijn vastgelegd in een implementatiehandleiding. Over het algemeen volgden de geëvalueerde cirkels deze richtlijnen, behalve ten aanzien van de volgende twee punten. De bedoeling is dat professionals uit de buitencirkel in een vroeg stadium (tijdens een van de eerste acht bijeenkomsten) kennismaken met de cirkel. In de pilot is dit niet gerealiseerd vanwege onduidelijkheid over de rol van de professionals en de geheimhoudingsplicht van behandelaren. Hiervoor is inmiddels een modus gevonden, waarbij de behandelaar in aanwezigheid van het kernlid kennismaakt met de cirkel, maar het kernlid zelf informatie verstrekt over zijn delict en risicofactoren. Een tweede punt betrof de inschatting van de benodigde duur en frequentie van de bijeenkomsten. Volgens het gehanteerde Engelse model is het de bedoeling om na de eerste acht weken naast het proces van het kernlid ook de frequentie van de cirkelbijeenkomsten en aanvullende contacten met vrijwilligers te evalueren. Uit de beschikbare informatie bleek niet dat dit onderwerp van evaluatie is geweest, waardoor beide cirkels als vanzelfsprekend gedurende lange tijd wekelijks bij elkaar kwamen, zonder individuele tussentijdse contacten. Inmiddels is in de daaropvolgende cirkels een duidelijk evaluatiemoment na de eerste acht weken ingelast, en is in sommige gevallen besloten tot tweewekelijkse bijeenkomsten met tussentijdse individuele contacten. Maatgevend hierbij is de inschatting van het risico en de behoefte van het kernlid.

      Model-integriteit

      Naast de programma-integriteit is ook de modelintegriteit geëvalueerd, waarmee bedoeld wordt: lukte het om de beoogde werkzame functies en de gewenste dynamiek van een cirkel (realiseren van steun, monitoring en aanspreekbaarheid) te laten ontstaan? De ontwikkeling van het model verliep in beide cirkels in verschillende fasen, van meer risicogericht monitoren naar meer ondersteunen en aanspreekbaar houden. De duur van de verschillende fasen en de dynamiek in de cirkels verschilde echter aanzienlijk. In de ene cirkel duurde de eerste fase ongeveer twee maanden. Hierna ontstond een positieve dynamiek die leidde tot een toenemende mate van openheid en responsiviteit bij het kernlid, waardoor de cirkel een daadwerkelijk monitorende rol kon uitoefenen. De cirkel kon het kernlid ondersteunen gedurende kritieke momenten (zogenoemde life events) die veel stress opleverden. In de andere cirkel waren vrijwilligers veel langer, namelijk gedurende zeven maanden, vooral bezig met risicogericht monitoren en was er inmiddels een negatieve dynamiek ontstaan, die het voortbestaan van de cirkel bedreigde.
      Op basis van deze eerste ervaringen lijken verschillende factoren een rol te spelen voor het ontstaan van balans in de beoogde cirkelfuncties. Het ontstaan van een vertrouwensrelatie tussen kernlid en vrijwilligers markeert het afsluiten van de eerste fase van voornamelijk risicogericht monitoren, en brengt een positieve cirkeldynamiek op gang. Voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie is het echter nodig dat beide partijen al anticiperen op de toekomstige relatie: door een ‘uitruil’ van steun (vanuit vrijwilligers) en openheid (vanuit kernlid) wordt de relatie wederkerig, waardoor een basis voor vertrouwen gelegd wordt. Wanneer er grote verschillen bestaan in verwachtingen over elkaars rollen en de werkwijze van de cirkel, komt deze uitruil moeilijk tot stand en kan het proces stagneren. De ernst van de problematiek van het kernlid speelt hierbij ook een rol. Wil het kernlid enige openheid over risico’s en risicofactoren kunnen geven, dan veronderstelt dit al enig inzicht in de eigen problematiek. De mogelijkheden van het kernlid en de vorderingen die in de behandelingen zijn gemaakt zijn hierop van invloed.
      De wederkerigheid wordt daarnaast ervaren in een gezamenlijk en uniek belang: voorkomen van recidive en rehabilitatie van het kernlid. Twijfels aan elkaars motieven over deelname aan de cirkel blijken fnuikend te zijn voor het ontstaan van vertrouwen. Twijfels kunnen (blijkend uit de eerste ervaringen) ontstaan als vrijwilligers door hun deelname aan de cirkel aan opleidingsverplichtingen willen voldoen, of als bij kernleden deelname aan een cirkel mogelijk een gunstige rol speelt in het strafproces.
      De cirkelcoördinator heeft in het ontstaan van een positieve cirkeldynamiek een cruciale rol. Door het proces te monitoren en waar nodig corrigerend te interveniëren, kan het ontstaan van de benodigde uitruil van steun en openheid sterk worden bevorderd. In beide cirkels heeft een daarop gerichte interventie van de cirkelcoördinator tot de gewenste verbetering geleid. De timing van deze interventie was echter verschillend.
      Tegen het eind van de evaluatieperiode draaiden beide cirkels circa negen maanden. In beide cirkels is de monitorende functie effectief gebleken, aangezien vrijwilligers risico’s signaleerden die bij behandelaren nog niet bekend waren. De mate waarin de beide andere werkzame factoren in het model gerealiseerd waren en resultaten zichtbaar werden verschilde echter. De ondersteunende functie ten aanzien van het opbouwen van een eigen sociaal netwerk kwam in de ene cirkel duidelijk uit de verf (het kernlid paste adviezen van de vrijwilligers effectief toe in de praktijk), in de andere cirkel nog niet, mede doordat de vrijwilligers moeite hadden aan te sluiten bij de grotere tekorten in sociale vaardigheden van het kernlid.
      Het aanspreekbaar houden van het kernlid voor het oplossen van problemen in het dagelijks leven en het toepassen van terugvalpreventiestrategieën kwam op verschillende manieren tot uitdrukking. In één cirkel maakte het kernlid aantoonbaar vorderingen in zijn sociale vaardigheden en zijn zelfregulerend vermogen, bijvoorbeeld door eigen grenzen beter te bewaken en minder uitstelgedrag te vertonen, in de andere cirkel bleef het resultaat vooralsnog uit. Een doorbraak werd bereikt toen dit kernlid uiteindelijk op een zeer radicale wijze aanspreekbaar gehouden werd, namelijk door hem voor de keuze te stellen om meer inzet te laten zien of te stoppen met de cirkel. Vervolgens bleek dat het kernlid door wilde gaan, maar dat een aantal vrijwilligers niet meer voldoende gemotiveerd was, waarop deze zijn vervangen door nieuwe vrijwilligers. Inmiddels heeft deze cirkel een doorstart gemaakt en draait naar tevredenheid.
      Het onder druk zetten van het kernlid om verantwoordelijkheid te nemen is een strategie die in beide cirkels succesvol werd toegepast bij cruciale levensgebeurtenissen en signalen van toenemend risico. Beide kernleden gaven aan deze strategie gerechtvaardigd te vinden en zich extra ingespannen te hebben vanwege de belangeloze inzet van de vrijwilligers. Ook hier speelt dus de ervaren wederkerigheid mogelijk een belangrijke rol.

    • Vervolg van het project en lessen voor de toekomst

      De eerste ervaringen met COSA in Nederland zijn hoopgevend. Na de aanvankelijke perikelen rondom de werving van vrijwilligers lijkt dit geen struikelblok meer, integendeel, inmiddels staan er vrijwilligers op een wachtlijst. De aanpak kan ook rekenen op veel draagvlak bij de ketenpartners en bij landelijke en lokale bestuurders. Burgemeesters, belast met de bewaking van de openbare orde en veiligheid, zijn zeer geïnteresseerd. Anderzijds blijken de projecten een kostbare zaak vanwege de degelijke professionele kaders en de intensieve begeleiding die geboden moet worden. Gezien de risico’s waarmee projecten te maken hebben en de angsten die er leven in de samenleving rondom rehabilitatie van zedendelinquenten is het nodig uiterste zorgvuldigheid te betrachten en ervoor te zorgen dat alle voorwaarden en waarborgen voor kwaliteit gerealiseerd zijn, voordat met een cirkel gestart kan worden. Mede hierdoor gaan er maanden aan voorbereiding aan vooraf. Omdat binnen elk project eerst ervaring opgedaan moet kunnen worden met het begeleiden van vrijwilligers, is ook het aantal cirkels in het begin nog beperkt. Het ministerie van Veiligheid en Justitie financiert vooralsnog de lopende COSA-projecten en het opzetten van nieuwe projecten, maar aanvullende financiering, bijvoorbeeld vanuit gemeenten, zal op termijn nodig zijn. Nieuwe regioprojecten zijn in oprichting in Limburg en Alkmaar/Haarlem, en een verdere landelijke uitrol zal tot landelijke dekking in 2014 leiden.

      Eind 2009 is tevens – dankzij subsidie vanuit de EU – gestart met een Europees samenwerkingsverband, waarin Circles NL, samen met Circles UK, het Antwerpse Justitiehuis, en de Europese reclasseringsorganisatie (CEP) als een van de trekkende partners participeert. Dit project heeft tot doel de verdere disseminatie en implementatie in andere Europese landen te bevorderen, onder andere door de ontwikkeling van een Europees handboek, waarin de ervaringen uit Engeland, Nederland en inmiddels ook België gebundeld worden. In het kader van dit tweejarige project is ook een effectonderzoek gestart. In het buitenland aangetoonde effecten zijn hoopgevend, maar moeten in de Nederlandse context nog worden bewezen. Zowel de financiering als de uitvoering van COSA en ook het onderzoek ernaar vraagt om een lange adem en een structurele aanpak.

    • Literatuur
    • Andrews, D.A. & J. Bonta (2003) The psychology of criminal conduct. Cincinatti: Anderson.

    • Kogel, C.H. de & M.H. Nagtegaal (2008) Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten. Den Haag: WODC.

    • Lipsey, M.W. & F.T. Cullen (2007) The effectiveness of correctional rehabilitation. A review of systematic reviews. Annual Review of Law and Social Science, 3, 297-320.

    • Ruiter, C. de & V. de Vogel (2004) Recidive bij behandelde zedendelinquenten. Tijdschrift voor Seksuologie, 28.

    Noten

    • 1 Een hier niet gepresenteerde onderzoeksvraag had betrekking op de mate waarin bij de start van het project werd voldaan aan de condities voor een succesvolle implementatie van een complexe innovatie, en welke veranderingen hierin gedurende de pilotfase zijn opgetreden. Voor informatie hierover zie Höing en Vogelvang, 2011.

    • 2 Zie ook: www.cosanederland.nl.

    • 3 Dit is geen absolute voorwaarde; in principe kunnen ook andere organisaties cirkelprojecten starten, mits zij in staat en bereid zijn aan de vereiste kwaliteitsstandaarden te voldoen.

    • 4 Mondelinge mededeling mevr. Van Dartel, regionaal projectcoördinator.

Print dit artikel